In de opiniebijdrage in het Nederlands Dagblad van 17 maart 2023 kruisten Pieter Pel en ik met elkaar de degens over de vraag of kerken automatisch overgaan naar de nieuwe fusiekerk of niet. Pel meent van niet en baseert zich daarbij op de zelfstandigheid van plaatselijke kerken, de onbevoegdheid van de synode, de vrijwilligheid van het kerkverband en het feit dat kerken hun bevoegdheid over toetreding tot een ander kerkverband niet hebben overgedragen aan de synode. In dat kader beroept Pel zich ook op Klaas Schilder die zich verzette tegen synodale hiërarchie en aan de plaatselijke kerk eigen rechten toekent en hen als onafhankelijk van de synode beschouwt.
Onjuiste argumenten
En hoewel het waar is dat plaatselijke kerken zelfstandig zijn en niet afhankelijk zijn van een synode en plaatselijke kerken hun bevoegdheid om toe te treden tot een ander kerkverband niet hebben overgedragen aan de synode, kloppen de argumenten van Pel niet. Zij kloppen niet omdat Pel uit het oog lijkt te verliezen dat het bij een kerkfusie gaat om iets anders dan het toetreden van plaatselijke kerken tot een nieuw kerkverband. Hoewel de wettelijke bepalingen inzake fusie niet op kerkgenootschappen van toepassing zijn, omdat de wetgever vanwege de scheiding tussen kerk en staat, aan de kerkgenootschappen de vrijheid wilde laten om alles wat met de inrichting van het kerkgenootschap te maken heeft, buiten de dwingende regels van boek 2 BW te laten, kan een kerkgenootschap wel kiezen voor een analoge toepassing van de fusieregeling. Binnen de grenzen van het Nederlands dwingend recht zijn kerkgenootschappen daarin vrij.
Algemene titel
Kenmerkend voor een juridische fusie in het algemeen is dat zij een rechtshandeling is van twee of meer rechtspersonen waarbij een nieuwe rechtspersoon, die bij deze rechtshandeling door hen samen wordt opgericht, hun vermogen onder algemene titel verkrijgt. Het bijzondere is dus dat er sprake is van verkrijging van het vermogen onder algemene titel op basis van een rechtshandeling. Onder rechtshandeling kan worden verstaan een overeenkomst of ook een besluit. Onder vermogen wordt verstaan alle rechten en verplichtingen die een rechtspersoon heeft. Onder algemene titel moet worden verstaan dat rechten en plichten zonder nadere rechtshandeling overgaan. Normaliter moet er een rechtshandeling worden verricht om rechten en plichten over te laten gaan. Er moet bijvoorbeeld iets worden overgedragen. Als onder algemene titel iets overgaat, hoeft er niets te gebeuren. Een van de bekendste voorbeelden van verkrijging onder algemene titel is erfopvolging. Als je erft krijg je zonder daarvoor iets te doen het vermogen van de overledene, de erflater. Je krijgt zowel de bezittingen als de schulden. Bij een juridische fusie komen twee rechtspersonen, bijvoorbeeld twee Bv's overeen dat zij samen een nieuwe BV oprichten en dat zij elk hun vermogen onder algemene titel overbrengen in de nieuwe BV. Het gevolg is dat het vermogen, de bezittingen en schulden of de rechten en plichten, die eerst verdeeld waren onder de verschillende BV’s door het fusiebesluit samen worden gevoegd in de nieuwe BV. Als er bijvoorbeeld in een BV een geldlening zit, hoeft de BV niet eerst toestemming te vragen aan de geldverstrekker; de geldlening gaat automatisch - dat is: van rechtswege - over naar de nieuwe BV. Bovendien is kenmerkend voor een fusie dat de fuserende rechtspersonen - zeg maar de beide BV’s - door het van kracht worden van de fusie ophouden te bestaan ; die oude BV’s verdwijnen dus.
Vermogen kerkverband
Ook een kerkgenootschap als de GKv beschikt over vermogen, bezittingen en schulden of rechten en plichten. In het vermogen van het kerkgenootschap bevinden zich ook de rechten en verplichtingen van de bij het kerkgenootschap aangesloten plaatselijke kerken. Die rechten en plichten zijn er over en weer; dus het kerkgenootschap heeft verplichtingen aan de plaatselijke kerk, maar de plaatselijke kerk op haar beurt ook verplichtingen aan het kerkverband. Dat geldt ook voor de rechten. Het kerkverband heeft recht op bijvoorbeeld kerkelijke afdrachten voor de financiering van het kerkverband en haar activiteiten. Andersom hebben plaatselijke kerken recht op hulp en bijstand vanuit het kerkverband als daarom wordt gevraagd. De rechten en plichten liggen vast in de kerkorde of worden in nadere kerkelijke afspraken vastgelegd. Het kerkverband beschikt dus over vermogen zijnde bezittingen, waaronder de lidmaatschappen van de plaatselijke kerken die tot het kerkverband behoren. Het lidmaatschap van plaatselijke kerken met het kerkverband is naast geestelijk, in juridische zin, ook van verbintenisrechtelijke aard. Bij een kerkelijke juridische fusie besluiten kerkgenootschappen tot een fusie. Concreet besluit de GKv als kerkverband om te willen fuseren met de NGK, dat als kerkverband op zijn beurt ook besluit om met de GKv te fuseren. Beide kerkgenootschappen besluiten te fuseren door het oprichten van een nieuw kerkgenootschap. De kerkgenootschappen hebben het, op grond van hun vrijheid, in hun macht om een juridische fusie te bewerkstelligen met overgang onder algemene titel. Hiervoor is ook steun te vinden in de rechtspraak. Zo overwoog bijvoorbeeld de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 23 maart 2006: “Voorop moet worden gesteld dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen worden geregeerd door hun eigen statuut. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de NHK, de GNK, en de ELK blijkens de notariële akte van fusie een juridische fusie hebben beoogd met overgang onder algemene titel van het vermogen van de betreffende drie landelijke kerken naar de PKN.”
Bevoegdheid synode
In het geval van de GKv geldt dan ook dat het kerkverband kan fuseren met een ander kerkverband. Daarbij is uiteraard wel de vraag van belang wie bevoegd is om te besluiten tot een fusie. In de vorige Vrije-Interpretatie is daarover gezegd dat die bevoegdheid toekomt aan de generale synode; kerkelijke eenheid betreft een onderwerp waarop de generale synode bij uitstek bevoegd is, waaruit voortvloeit dat zij dan ook bij uitstek bevoegd is om te besluiten tot een juridische fusie. Daaraan kan nog worden toegevoegd dat bovendien mag worden aangenomen dat ook het tot kerkordewijziging bevoegde orgaan bevoegd is om tot een fusie te besluiten. Ook op deze grond is de generale synode van de GKv bevoegd tot het besluit om te fuseren. En bij een kerkfusie gaat het dus niet om het toetreden van plaatselijke kerken tot een nieuw kerkverband. Kerkrechtelijk is er veel meer voor te zeggen dat door een kerkfusie zich in de verenigde kerk de daarin verenigende kerken worden voortgezet. Weliswaar verdwijnen door de kerkfusie juridisch gezien de oorspronkelijke kerkgenootschappen, maar theologisch gezien is het nieuwe kerkgenootschap een voortzetting van de oorspronkelijke kerken. Dat het gaat om een voortzetting is belangrijk, omdat de kerkfusie van andere aard is dan het toetreden van een plaatselijke kerk tot of het uittreden uit een bestaand kerkverband. Een plaatselijke kerk is een zelfstandige kerk die inderdaad niet afhankelijk is van een synode en al helemaal niet van een synode die haar besluiten dwingend probeert op te leggen aan de kerken. Daarvan is eenvoudigweg bij een kerkfusie ook geen sprake.
Voortzetting plaatselijke kerken
Bij een kerkfusie besluit de breedste vergadering, waarin alle kerken vertegenwoordigd zijn, om het kerkverband, zijnde het lichaam waarin de plaatselijke kerken verenigd te zijn, voort te zetten in het nieuwe kerkverband, een nieuw lichaam, waarin de kerkelijke gemeenschap wordt uitgebreid met andere plaatselijke kerken uit in casu de NGK. De fusie beoogt een overgang van het vermogen van de GKv onder algemene titel, wat impliceert dat het lidmaatschap van de kerken van rechtswege, automatisch, overgaan naar het nieuwe kerkverband. Dat is geen hiërarchie of inbreuk op de zelfstandigheid van de plaatselijke kerken, maar een rechtsgevolg van het fusiebesluit. Het betekent ook dat de oorspronkelijke rechtspersoon, in casu de GKv als kerkgenootschap verdwijnt. Er hoeven dus geen plaatselijke rechtshandelingen te worden verricht om de overgang van het lidmaatschap te bewerkstelligen. Het fusiebesluit is ook geen besluit dat reikt tot buiten het eigen kerkverband noch raakt aan de vrijwilligheid van plaatselijke kerken om lid te zijn van het kerkverband en daarvoor is dus ook geen overdracht van bevoegdheid nodig. Het gaat bovendien niet om toetreden tot een nieuw kerkverband maar om de voortzetting van de oorspronkelijk plaatselijke GKv’s in het nieuwe kerkgenootschap. In die zin is een vergelijking met een juridische fusie tussen twee verenigingen zinvol. Niet omdat een kerkverband een species zou zijn van een vereniging, helemaal niet, maar wel omdat bij een juridische fusie van twee verenigingen ook het gehele vermogen van rechtswege overgaat; tot dat vermogen behoren ook de lidmaatschappen zijnde de leden van de verenigingen. Dat is alleen anders als de statuten van de vereniging uitdrukkelijk anders bepalen. Het maakt dus de logica van de automatische overgang van plaatselijke kerken naar het nieuwe kerkverband begrijpelijk. Zoals bij een vereniging de lidmaatschappen van de leden tot het vermogen van een vereniging behoren, zo behoren de lidmaatschappen van de plaatselijke kerken tot het vermogen van het kerkverband. Het gevolg van een fusie is dat het gehele vermogen van het GKv kerkverband, dus inclusief de lidmaatschappen van de plaatselijke kerken, van rechtswege, dat is: automatisch, overgaan naar het nieuwe kerkgenootschap.
Relatieve werking ongeldig besluit
Voor zover een plaatselijke kerk het fusiebesluit niet kan aanvaarden, omdat het besluit voor haar in strijd is met Gods Woord of de kerkorde is daarvan niet het rechtsgevolg dat de plaatselijke kerk niet met de fusie van het kerkverband meegaat. Het niet aanvaarden van een besluit door een plaatselijke kerk heeft namelijk relatieve werking. Immers, het niet aanvaarden van een kerkelijk besluit door een plaatselijke kerk kan alleen als die plaatselijke kerk voor haarzelf ervan overtuigd is dat het besluit in strijd is met Gods Woord of de kerkorde; een dergelijk besluit heeft alleen voor die plaatselijke kerk geen rechtskracht. Voor haar is zo’n besluit niet vast en bondig. Het kerkelijke besluit blijft voor niet-bezwaarde kerken gewoon geldig. Dus het beroep op ongeldigheid van een besluit en het niet aanvaarden door de plaatselijke kerk van zo’n besluit is altijd relatief; de ongeldigheid van het besluit beperkt zich dus uitsluitend tot de plaatselijke kerk, terwijl de gevolgen daarvan zich beperken tot de eigen plaatselijke kerk. Wat de precieze gevolgen zijn van het niet aanvaarden van een besluit hangt af van de inhoud van het besluit dat als ongeldig wordt beschouwd. De rechtsgevolgen van het niet aanvaarden van besluiten door een plaatselijke kerk zijn dus steeds afhankelijk van de inhoud van het betreffende besluit en die rechtsgevolgen gaan echter ook nooit zover dat een plaatselijk kerk een meerderheidsbesluit van een synode buitenwerking kan stellen voor het hele kerkverband.
Geen dwang
Concreet betekent dit dat een plaatselijke kerk het fusiebesluit voor haarzelf als ongeldig kan beschouwen, maar dat heeft niet tot gevolg dat het lidmaatschap van de plaatselijke kerk niet langer meer tot het vermogen van het kerkverband behoort. Ondanks het feit dat een plaatselijke kerk het fusiebesluit als niet rechtsgeldig beschouwd, is nog steeds sprake van een wederkerige overeenkomst tussen de plaatselijke kerk en het kerkverband. Die overeenkomst behoort tot het vermogen van het kerkverband waarover het kerkverband rechtmatig beschikt. Dus als het kerkverband door een synodebesluit gaat fuseren, gaat ook de overeenkomst met de plaatselijke kerk, die het fusiebesluit niet heeft aanvaard, onder algemene titel, dat wil zeggen: automatisch, over naar het nieuwe kerkverband. Dat doet in het geheel niet af aan het recht van de plaatselijke kerken en het laat haar rechten ook onverlet. Wil een plaatselijke kerk namelijk niet mee met de fusie dan staat het haar vrij het lidmaatschap van het kerkverband op te zeggen voordat het fusiebesluit wordt genomen of het lidmaatschap op te zeggen van het nieuwe kerkverband nadat het fusiebesluit is genomen. De rechtsgevolgen van het fusiebesluit zijn het verdwijnen van het kerkverband, maar niet het verdwijnen van de plaatselijke kerk en de overgang van het lidmaatschap van de plaatselijke kerk naar het nieuwe kerkverband. Zolang een plaatselijke kerk lid is van het kerkverband gaat het lidmaatschap van dus rechtswege over naar het nieuwe kerkverband, omdat immers het niet aanvaarden van het fusiebesluit niet betekent dat het lidmaatschap van het kerkverband daarmee eindigt. Er wordt daarmee aan plaatselijke kerken niets opgelegd noch afgedwongen. Evenmin gaat de synode op de stoel van de plaatselijke kerken zitten, omdat de synode uitsluitend handelt op basis van aan haar toegekende bevoegdheid. Voor zover Pel zijn standpunt onderbouwt met een beroep op Schilder, is hij slordig met citeren, omdat de kern van Schilder zijn betoog na het geciteerde gedeelte komt; het punt dat Schilder maakt, is niet dat hij de bestuursvorm van de generale synode afwijst, maar, zoals Schilder daarover zelf zegt: “Nu begrijpen we dus goed, dat artikel 31 geen grapje, maar een noodzakelijk artikel van de Kerkenordening is. De samenleving van de Kerken is een verbondsverhouding, en waar de afspraak bij het aangaan van dat verbond artikel 31 K.O. is, daar hebben wij gezegd tot de synode van 1944: Als wat ge wilt besluiten strijdig is met Gods Woord, doe het dan niet! Maar die synode zei: Ge moet het toch voor vast en bondig houden, ook al strijdt het met het Woord”.
Zorgvuldig besluitvormingsproces
In het licht van het gereformeerde kerkrecht en zijn beginselen blijkt dat de interne werking van dat kerkrecht met zich brengt dat met een kerkfusie overgang van vermogen wordt bewerkstelligd. Systematisch brengt dit met zich mee dat op grond van de kerkorde de generale synode de bevoegde kerkelijke vergadering is die tot een kerkfusie kan besluiten. Een besluit tot kerkfusie brengt met zich mee dat het gehele vermogen waarover het kerkverband beschikt in de fusie meegaat. Tot dat vermogen behoren de lidmaatschappen van de plaatselijke kerken die om die reden ook mee overgaan. Ogenschijnlijk en gevoelsmatig valt te begrijpen dat het erop lijkt dat de synode een beslissing neemt voor plaatselijke kerken, maar dat is dus geenszins het geval. Daartoe is zij ook niet bevoegd. Zij heeft wel de beschikking over de lidmaatschappen van de plaatselijke kerken die zij, naar analogie van de wettelijke juridische fusie, onder algemene titel kan overdragen bij een fusiebesluit. Van enige ontsporing van het besluitvormingsproces rond de eenwording van GKv en NGK is dan ook geen sprake. De Regiegroep stelt terecht dat met het oog op rechtszekerheid en de continuïteit van het landelijke kerkverband er duidelijkheid moet zijn over het moment waarop het nieuwe recht (kerkorde en regelingen) rechtsgeldig wordt en wie bevoegd is om daarover te besluiten. Dat kan niet anders dan door een besluit van de gezamenlijke kerken, verenigd in de synode van de GKv en de LV van de NGK. De voorgestelde juridische kerkfusie voldoet aan het geldende gereformeerde kerkrecht waardoor het fusieproces in goede orde verloopt, wat ook belangrijk is, omdat onze God geen God van wanorde maar van vrede is.
Reactie toevoegen