De crisis in de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) vindt mede haar oorsprong in een verkeerde uitleg en toepassing van artikel 31 van de Kerkorde (K.O.). Het gangbare standpunt dat synodebesluiten vast en bondig zijn, tenzij ze onder revisie liggen, berust op een misinterpretatie. Een correcte lezing van de 'tenzij-bepaling' kan behulpzaam zijn bij de oplossing van de crisis en ruimte bieden voor Bijbelse verdraagzaamheid.
Het Deputaatschap Vertegenwoordiging heeft een brief geschreven aan de kerkenraden van de Christelijke Gereformeerde Kerken met betrekking tot een toelichting op zijn taak en inzet voor de kerken.[1] In de brief geven deputaten onder andere aan dat zij de kerken willen dienen en voorgaan in gehoorzaamheid aan genomen synodebesluiten, die zij voor vast en bondig houden, tenzij deze onder revisie liggen. Deze zienswijze is gangbaar in de CGK en binnen de Rijnsburggroep, maar zij is een verkeerde interpretatie van artikel 31 K.O.. Zij is reden voor de introductie van de vierslag door de Rijnsburggroep, hoewel deze vierslag een novum is naar gereformeerd kerkrecht. Synodebesluiten zijn namelijk, bij de juiste uitleg van artikel 31 K.O., geen aparte categorie, maar zij ressorteren onder artikel 31 K.O.. Om deze reden zijn bijvoorbeeld de revisieverzoeken Vrouw en Ambt onterecht ongegrond verklaard. De verkeerde uitleg en toepassing van artikel 31 K.O. ligt mede ten grondslag aan de in de CGK ontstane crisis. Een correcte uitleg en toepassing van artikel 31 K.O. kan behulpzaam zijn bij het oplossen van deze crisis en biedt ruimte voor Bijbelse verdraagzaamheid waarmee zelfs een kerkscheuring zou kunnen worden voorkomen.
Bindende werking
In de Dordtse kerkorde is de formulering van artikel 31 K.O. van meet af aan in essentie steeds hetzelfde geweest. De tekst heeft wel enige aanpassingen ondergaan, maar de essentialia van het artikel zijn onveranderd gebleven. De redactie van artikel 31 K.O. is precies geformuleerd. Hoe besluiten door kerkelijke vergaderingen worden genomen is wel duidelijk, namelijk zo mogelijk bij eenparigheid van stemmen en anders met meerderheid van stemmen. De uitleg van de tenzij-bepaling geeft echter problemen. Dat blijkt bijvoorbeeld expliciet uit het commissierapport 2a van commissie 7 inzake revisieverzoeken ‘Vrouw en ambt’.[2] Vanaf pagina 37 van het meerderheidsrapport wordt een beschouwing gegeven over de vraag of het synodebesluit ViA in strijd is met artikel 85 K.O. doordat de Generale Synode met haar besluit heerst over de kerken, in het bijzonder over de samenwerkingsgemeenten. De commissie overweegt dat er een afweging moet worden gemaakt tussen de artikelen 31 en 85 K.O.. Het is een weging tussen enerzijds een verbod op hiërarchie en anderzijds een verbod op independentisme. Met een beroep op kerkrechtdeskundige K. de Gier wordt erop gewezen dat artikel 31 K.O. niet in tegenspraak is met artikel 85 K.O., omdat er weliswaar vrijheid van de plaatselijke gemeente is, die erkend en gehandhaafd moet worden, maar dat die vrijheid wordt beperkt - men voegde zich immers vrijwillig bij het kerkverband - door de besluiten die op de meerdere vergaderingen worden genomen. Hieruit trekt de commissie haar conclusie dat, als een meerdere vergadering naar art. 31 K.O. een besluit neemt, dit kan betekenen dat een plaatselijke gemeente haar beleid moet herzien en aanpassen aan het synodale besluit. Dat er geen sprake zou zijn van heersen, zou bovendien blijken uit het feit dat artikel 31 K.O. voorziet in een regeling van revisie en appel. Dan vervolgt de commissie met op te merken:
“Op zo’n moment moet de minderheid zich ook aanpassen aan de meerderheid. In een artikelenreeks in De Wekker heeft prof. J. Hovius hierover geschreven. Hij zegt in zijn bespreking van artikel 31: ‘Wanneer het de bedoeling zou zijn, dat iemand het voor zichzelf bewezen moet achten, dan had de Kerkorde dit zeker met duidelijke woorden gezegd. Dan had de zin immers kunnen en moeten luiden: tenzij dat men, hetzij particulier persoon, hetzij mindere vergadering, het voor zichzelf bewezen acht in strijd te zijn met Gods Woord enz. Dit staat er evenwel niet. En dit mag er ook niet staan, want dan zou het kerkverband zich met deze éne zin ontbonden hebben, d.w.z. het kerkverband, zoals dit altoos door onze Gereformeerde vaderen werd opgevat, en dan zou men met deze éne zin overgestapt zijn op het terrein van de Independenten, wier kerkrechtelijke beschouwingen onze vaderen steeds hebben afgewezen. Neen, de bedoeling is, dat men het voor anderen moet bewijzen. Trouwens, anders heeft het woord bewijzen ook geen zin. De on-Schriftuurlijkheid van een besluit moet aangetoond worden aan de vergadering, die dit besluit nam. De mogelijkheid bestaat, dat deze vergadering overtuigd wordt van het on-Schriftuurlijke van haar besluit. Dan zal ze het zeker veranderen. De mogelijkheid bestaat ook, dat de vergadering, die het besluit nam, niet overtuigd wordt van de on-Schriftuurlijkheid van haar besluit, doch juist de klager weet te overtuigen, dat hij de Schrift (of de Kerkorde, indien hij meent, dat een besluit met de Kerkorde strijdt) op dit punt niet juist heeft verstaan. In beide gevallen is de moeilijkheid opgelost. Ze blijft, indien de kerkelijke vergadering en de klager beide op hun standpunt blijven staan.’ […] ‘En voorts bedenke een ieder, dat een zich onttrekken aan de gemeenschap der kerk of bijv. van kerkenraden aan het kerkverband, het allerlaatste is, waartoe men mag komen. Dit recht is er, maar om er gebruik van te mogen maken, moeten alle wegen om tot een oplossing te komen beproefd zijn, tevergeefs beproefd zijn, en dan moet de zaak, waarom het gaat, van zoveel gewicht zijn, dat men om 's Heren wil niet langer kan en mag blijven. In vele dingen evenwel zal men elkander moeten dragen”
Uit dit citaat blijkt dat Hovius een besluit alleen dan niet rechtsgeldig vindt als een bezwaarde kerk[3] in revisie of appel aan een kerkelijke vergadering het overtuigend bewijs levert dat het besluit onschriftuurlijk[4] is. In feite moet de bezwaarde kerk tegenbewijs leveren. Dat betekent dat alleen aan een kerkelijk besluit zijn rechtskracht kan worden ontnomen door succesvol bezwaar te maken door revisie en beroep in te stellen. Pas als een kerkelijke vergadering de bezwaren bewezen vindt, vervalt de rechtsgeldigheid van het besluit, zodat het besluit tot die tijd dus rechtsgeldig is ook voor de bezwaarde kerk. Hoewel aan Hovius toegegeven kan worden dat in artikel 31 K.O. niet letterlijk staat dat het voor bezwaarde zelf bewezen moet zijn dat een kerkelijk besluit in strijd is met de Schrift, berust de conclusie van Hovius toch op een misverstand. Artikel 31 K.O. gebruikt namelijk een lijdende vorm[5] voor besluiten die een kerkelijke vergadering neemt. Het stelt dat wat bij meerderheid van stemmen uitgesproken is, voor vast en bondig zal worden gehouden; dit zinsgedeelte van artikel 31 K.O. staat in de onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat wat uitgesproken is door de meerderheid wel altijd door de kerken moet worden aanvaard. Uit de formulering van artikel 31 K.O. blijkt dus dat er sprake is van een juridische fictie, namelijk de veronderstelling dat het genomen besluit door de kerken als rechtsgeldig zal worden aanvaard. Voor aanvaarding hoeft het besluit niet te worden geratificeerd.[6] Uitgangspunt is namelijk dat er in beginsel op voorhand op mag worden vertrouwd dat besluiten voldoen aan schriftuurlijkheid.[7] Daarom worden kerkelijke uitspraken en besluiten - op basis van wederzijds vertrouwen - stilzwijgend aanvaard. Besluiten worden door de kerken dus voor rechtsgeldig gehouden, tenzij.
Rutgers en Voetius en Luther
Professor Rutgers leert daarom dat de uitdrukking, tenzij bewezen wordt, niets anders kan betekenen dan dat een bezwaarde aan kerkelijke besluiten gebonden is, tenzij men voor zichzelf bewezen acht - dat is voor zichzelf ervan overtuigd is - dat Gods Woord de naleving verbiedt van datgene wat goed bevonden is. Het was immers, aldus Rutgers, op diezelfde grond dat de Gereformeerden hun verzet tegen de Rooms-Katholieke hiërarchie – zonder een besluit van een Concilie af te wachten en ook tegenover Rooms-Katholieke concilies – volkomen gerechtvaardigd achtten. Verder is de gehele Kerkorde gebaseerd op de Confessie.[8] Bovendien voert Rutgers in dit verband aan dat ook Voetius zich voortdurend op artikel 7 NGB[9] beriep als hij het had over besluiten van een meerdere vergadering, waarvan is gebleken dat ze strijdig zijn met Gods Woord, en waarvan de goedkeuring en aanvaarding, ondanks alle bezwaren, toch door die meerdere vergadering disciplinair wordt opgedrongen. Als dat het geval was, restte ook volgens Voetius de plaatselijke Kerk niet anders dan uit het kerkverband te treden, liever dan tegen Gods Woord en het geweten te handelen. Volgens Rutgers spreekt daaruit vanzelf dat die 'bevinding van strijd met Gods Woord' wordt toegeschreven aan de bezwaarde, en niet aan die meerdere vergadering zélf.[10] Verder wijst Rutgers in dit verband op alles wat Voetius schrijft over de macht en het gezag van Classes en Synoden, namelijk dat altijd in gedachten moet worden gehouden dat die macht en dat gezag gebonden zijn aan Gods Woord. Dit gezag vervalt zodra het in strijd is met dat Woord. In zo'n geval is de plaatselijke Kerk, die overtuigd is van deze strijdigheid, verplicht om, afhankelijk van de omstandigheden, het te dulden, te protesteren, verzet te plegen, of zelfs het kerkverband te verbreken. Rutgers wijst er in dit verband op dat Voetius honderdmaal herinnert aan deze voorwaarde; bijna nooit spreekt Voetius, volgens Rutgers, over die macht en dat gezag zonder ze door deze voorwaarde te beperken. Hij spreekt, volgens Rutgers, zeer uitdrukkelijk over "het beperkt gezag van meerdere vergaderingen."[11]
Ook Luther hanteerde deze opvatting in zijn slotwoorden op 18 april 1521 tijdens de Rijksdag te Worms naar aanleiding van de vraag of hij de inhoud van zijn boeken wilde herroepen. Luther maakte duidelijk dat, tenzij men hem met bewijs uit de Heilige Schrift of met redelijke argumenten van zijn ongelijk zou overtuigen, hij niet kon en wilde herroepen. Hij was van oordeel dat hij sterk stond met wat hij in zijn geschriften uit de Schrift heeft aangehaald. Zijn geweten was daarom in Gods Woord gevangen![12]
Begrensd en norm
Artikel 31 K.O. is dus volledig in overeenstemming met artikel 85 K.O.. Immers, de kerkelijke vergadering legt geen besluit op aan de kerken, maar de kerken aanvaarden besluiten van meerdere vergaderingen. Doordat de kerken zelf de besluiten van meerdere vergaderingen aanvaarden, wordt er recht gedaan aan het beginsel van gereformeerd kerkrecht dat geen kerk over een andere kerk heerst. Voor independentisme hoeft evenmin gevreesd te worden, want de norm voor een plaatselijke kerk of het kerklid om een besluit niet te aanvaarden, ligt hoog. Een bezwaarde mag niet lichtvaardig of willekeurig een kerkelijk besluit weigeren te aanvaarden. De gehoudenheid om kerkelijke besluiten te aanvaarden, is dus nadrukkelijk begrensd; die begrenzing wordt door artikel 31 K.O. zelf gegeven en vloeit voort uit de beginselen van gereformeerd kerkrecht. En die norm sluit dus aan op de in artikel 7 van de Nederlandse geloofsbelijdenis gehanteerde norm.[13] Artikel 7 NGB verklaart immers dat alles wat niet met de Bijbel overeenkomt hartgrondig wordt verworpen. Waar artikel 7 NGB alles verwerpt wat niet overeenkomt met de Bijbel, vereist artikel 31 K.O. van een bezwaarde dat zij een besluit alleen dàn niet mag aanvaarden als het voor haar bewezen is dat het besluit in strijd is met de Schrift en dus niet overeenstemt met de Bijbel. Bovendien blijkt uit de citaten die de commissie weergeeft van Hovius dat ook Hovius erkende dat in het uiterste geval de bezwaarde het recht heeft zich aan het kerkverband te onttrekken. Daarmee spreekt Hovius zichzelf in feite dan ook tegen; immers, de bezwaarde blijft bij onttrekking aan het kerkverband bij zijn overtuiging dat het besluit in strijd is met de Schrift. Dat kan niet anders betekenen dan dat de bezwaarde voor zichzelf bewezen acht - ervan overtuigd is dus - dat het besluit in strijd is met Gods Woord. En het directe gevolg hiervan is dat een besluit onmiddellijk haar rechtsgeldigheid verliest voor de kerk, die ervan overtuigd is dat het litigieuze besluit in strijd is met Schrift, belijdenis of kerkorde. Bovendien legt artikel 31 K.O. ook geen verband tussen een niet-aanvaardbaar besluit en de mogelijkheid om in revisie of appel te komen van zo’n besluit. Artikel 31 K.O. bepaalt immers, dat wanneer iemand van mening is dat hij door het besluit van een mindere vergadering bezwaard is, hij zich op een meerdere vergadering kan beroepen. Kan beroepen dus; dat betekent dat een bezwaarde niet verplicht is om bezwaar te maken. Of er nu wel of geen bezwaar wordt gemaakt, een besluit is in strijd met Schrift, belijdenis of kerkorde of niet. En dat is ook volkomen logisch, omdat een onschriftuurlijk besluit alleen behoudens revisie en appèl voor rechtsgeldig te houden, ongerijmd is; daarmee zou namelijk de rechtsgeldigheid van een besluit afhankelijk worden gemaakt van het maken van bezwaar door revisie of appèl. Dat kan niet de bedoeling zijn. Het maken van bezwaar, het volgen van de kerkelijk weg, behoort uiteraard tot de plicht van kerken als zij van oordeel zijn dat een besluit niet rechtsgeldig is, maar kan nooit een voorwaarde zijn voor rechtsgeldigheid van een kerkelijk besluit. De rechtsgeldigheid ontstaat uitsluitend doordat het besluit door de kerken wordt aanvaard, omdat het overeenstemt met de Schrift, de belijdenis of kerkorde.
Niet op getal
Met betrekking tot de kwestie ViA is duidelijk dat een groot aantal plaatselijke kerken, voor zichzelf, ervan overtuigd is - het voor zichzelf bewezen acht - dat die synodebesluiten niet overeenstemmen met de Schrift en de belijdenis. Met de afwijzing van de revisieverzoeken is het door de revisanten geleverde bewijs, dat de besluiten niet overeenstemmen met Schrift, voor hen niet weerlegd door de Generale Synode. Ook blijken revisanten nog steeds, voor zichzelf, ervan overtuigd te zijn dat de synodebesluiten niet overeenstemmen met de Schrift, belijdenis of kerkorde; om die reden mogen deze kerken die besluiten dan ook niet voor vast en bondig houden. Kerken vinden, in de woorden van Douwe Steensma, bijvoorbeeld de traditie die de participatie van vrouwen in kerkelijke ambten verbiedt niet in overeenstemming met de norm van het koninkrijk van God. Op basis daarvan achten zij het voor zichzelf bewezen dat de synodebesluiten niet overeenstemmen met de Schrift.[14] Het betreffende standpunt is door geen enkele synode veroordeeld, omdat het niet zou overeenstemmen met de Schrift of de belijdenis, en terecht. Als de Rijnsburggroep zou onderkennen dat een groot aantal kerken binnen het kerkverband zich rechtmatig op de tenzij-bepaling beroept en daarom de ViA synodebesluiten niet aanvaardt, zou er ruimte kunnen komen voor het voortzetten van het gesprek en wederzijdse verdraagzaamheid. Dat laatste biedt perspectief voor het kerkverband om, in de geest van het door de meerderheidscommissie aangehaalde citaat van Hovius, alsnog te zoeken naar een oplossing, omdat niet alle wegen om tot een oplossing te komen daadwerkelijk zijn beproefd en de Rijnsburggroep zich daarom nog niet aan het kerkverband kan onttrekken. Haar reden om zich af te scheiden van de CGK berust immers op een verkeerde uitleg van artikel 31 K.O.. Er blijkt geen sprake te zijn van ongehoorzaamheid van kerken die ViA-besluiten niet aanvaarden, maar van het zich bewegen binnen de kaders en begrenzing van artikel 31 K.O.. De kerken hebben, op grond van artikel 31 K.O., een inspanningsplicht om het gemeenschappelijk overleg te hervatten. Tijdens de Dordtse synode van 1618-1619 werd bijvoorbeeld ook over onderwerpen en voorstellen inhoudelijk gediscussieerd totdat alle aanwezigen zich konden vinden in een bepaalde beslissing. Er werd ook toen niet voorafgaande aan overeenstemming overgegaan tot stemming om bijvoorbeeld het proces te versnellen.[15] Van Harten-Tip concludeert dan ook in haar dissertatie dat er ‘werd besloten op basis van argumenten en overeenstemming, niet op basis van getal. Het gereformeerde principe, zoals vastgelegd in artikel 84[16], werd door deze wijze van besluiten gehandhaafd, ondanks de onevenredige vertegenwoordiging’.[17]
Oproep
Daarom is de oproep aan het Deputaatschap Vertegenwoordiging en de Rijnsburggroep om hun standpunt, dat besluiten vast en bondig zouden zijn, tenzij die onder revisie liggen, te herzien, want het berust op een verkeerde interpretatie van artikel 31 K.O.. Dat houdt de wanorde binnen het kerkverband onterecht in stand, wat niet de bedoeling kan zijn omdat onze God geen God van wanorde is, maar van vrede.
________________
[1] Frelink, A. (2025b, oktober 30). Toelichting deputaten vertegenwoordiging. Christelijke Gereformeerde Kerken: CGS 2019-2022. (2022). Rapport 2a (meerderheidsrapport) van commissie 7 inzake revisieverzoeken “Vrouw en ambt” (11.14 t/m 11.52 en 11.55 t/m 11.70).
[2] https://cgk.nl/deputaten-vertegenwoordiging/toelichting-deputaten-verte…
[3] Omwille van de leesbaarheid wordt hier gesproken over een kerk, dat is in de praktijk een kerk of kerklid dat het niet eens is met een kerkelijk besluit.
[4] Onschriftuurlijk wil zeggen: in strijd met Schrift, belijdenis of kerkorde
[5] Wat is het verschil tussen actieve en passieve zinnen? (z.d.). Onze Taal. https://onzetaal.nl/taalloket/lijdende-vorm-passieve-vorm
[6] Sikkema, R. (2003, 27 november). Ratificatie: onnodig overdoen van de synode. Nederlands Dagblad. https://www.nd.nl/geloof/geloof/658076/ratificatie-onnodig-overdoen-van…;
[7] Schriftuurlijkheid: dat wil zeggen een besluit dat overeenstemt met Schrift, belijdenis of kerkorde
[8] Rutgers verwees daarbij naar onder andere artikel 2 van de Synode van Emden van 1571, bij Hooijer, Oude Kerkordeningen, blz. 67
[9] Zie onder andere Pol. Keel. IV, p. 122 en volgende, 128, 131-2, 178, 220 (Ed. Rutgers p. 252 en volgende, 257, 259 en volgende, 294, 326)
[10] DE SAVORNIN LOHMAN, J. H., Mr. Jhr., & RUTGERS, F. L. (1887). DE RECHTSBEVOEGDHEID ONZER PLAATSELIJKE KERKEN, p.35
[11] t.a.p., p.52
[12] Luther en de vierslag | Vrije-Interpretatie. (z.d.-b). https://tinyurl.com/bdtxud4z
[13] Effusion - www.effusion.nl. (z.d.-f). Volkomenheid der Heilige Schrift om alleen te zijn een regel des geloofs | Nederlandse-Geloofsbelijdenis.nl. Belijdenis. https://www.nederlandse-geloofsbelijdenis.nl/artikel-7
[14] Steensma, D. (2024). Geroepen tot de dienst: Bijbels-theologische bezinning op de plaats van vrouwen in de kerk. https://www.kokboekencentrum.nl;
[15] Van Harten-Tip, A. (2018). DE DORDTSE KERKORDE 1619. In H. J. Selderhuis, L. J. Koffeman, A. Huijgen, J. Smit, & C. Van Den Broeke (Reds.), Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland [Thesis], p.175
[16] artikel 84 K.O. toen is in de kerkorde van de CGK artikel 85;
[17] t.a.p.

Reactie toevoegen