De heersende opvatting in de Christelijke Gereformeerde Kerken met betrekking tot het onderwerp vrouw en ambt is dat ‘de thematiek ‘vrouw en ambt’ zodanig de omgang met en mogelijk het gezag van de Schrift raakt, alsook de wijze waarop wij samen met de Schriften omgaan en de wijze waarop wij samen kerk zijn, dat het van principieel gewicht is dat wij over dit onderwerp als kerken samen besluiten’. De feitelijke bedoeling van dit besluit is dat plaatselijke kerken de ambten voor vrouwen niet mogen openstellen. Dit besluit is in de praktijk disfunctioneel omdat inmiddels een aantal plaatselijke kerken de ambten hebben opengesteld. Voor hen geldt dat dit besluit dwang uitoefent over hun geweten en niet bijdraagt aan de saamhorigheid, eenheid, en de gehoorzaamheid aan God niet versterkt of in stand houdt. Om nakoming van het synodebesluit af te dwingen wordt het kerkrecht ingezet als handhavingsrecht in plaats van vredesrecht. De geschiedenis van de Christelijke Gereformeerde Kerken van het vrouwenkiesrecht in de kerken laat zien en toont aan dat, ondanks dat er sprake kan zijn van kwesties die de omgang met en mogelijk het gezag van de Schrift raken en de wijze waarop de kerken omgaan met de schriften alsook de wijze waarop de kerken samen kerk-zijn, kerken hierover samen kunnen besluiten zonder over elkaars geweten dwang uit te oefenen. Het biedt een perspectief dat kerken helpt de controverse te boven te komen en in een geest van zachtmoedigheid, verdraagzaamheid en liefde de eenheid en de vrede te bewaren.
Vrouwenkiesrecht
De kwestie van het vrouwenkiesrecht kwam in 1965 op de Generale Synode door een instructie van de kerkenraad van de CGK Amsterdam-West. Deze instructie hield - kort gezegd - in dat de Generale Synode, in navolging van de CGK Amsterdam-West, zou uitspreken dat met het begrip ‘gemeente ’in de kerkorde vrouwen inbegrepen zijn om welke reden ook zij aan de ambtsdragersverkiezing zouden mogen meedoen. De Generale Synode benoemde deputaten, die op de Generale Synode van 1968 rapporteerden. Daarin kwamen deputaten met het voorstel dat de Generale Synode zou uitspreken dat, bij de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente ook die wijze van verkiezen kan worden gevolgd, waarbij de zusters aan de verkiezing deelnemen. Deputaten trekken in hun rapport een aantal conclusies, zoals: dat, hoewel het in het verleden niet gebruikelijk was dat de zusters van de gemeente bij verkiezing van ambtsdragers mee stemden, de kerken zich niet zonder meer mogen laten leiden door de kerkelijke traditie, omdat uitsluitend Gods Woord beslissend is. Dat, op grond van Gods Woord, de zusters van de gemeente niet uitgesloten mogen worden van het stemrecht. En ondanks dat de Bijbel vrouwen niet uitsluit van het stemrecht zal het onderwerp in verschillende gemeenten niet leven; om die reden willen deputaten een beslissing over het stemrecht voor vrouwen in die gemeenten niet forceren; gemeenten worden daarom niet verplicht om voortaan zusters stemrecht te geven, omdat in dat geval twist en wrok zou kunnen ontstaan, die niet tot eer van de Heer en tot heil van de kerken zal zijn. Deputaten zijn verder van oordeel dat als het stemrecht wel leeft in diverse gemeenten, die gemeenten daarvan de consequentie behoren te aanvaarden en daarom zusters niet langer mogen uitsluiten van de verkiezing van ambtsdragers. Ook de meerderheid van de synodecommissie onderschrijft in haar commissierapport het standpunt van deputaten. Uiteindelijk besluit de Synode uit te spreken dat ‘bij de verkiezing van ambtsdragers door de gemeente ook die wijze van verkiezen kan worden gevolgd, waarbij de zusters aan de verkiezing deelnemen’.
Hetzelfde principiële gewicht
En hoewel dus toentertijd de meerderheid van de synodeafgevaardigden het vrouwenkiesrecht als een middelmatige zaak beschouwden waardoor het aan de vrijheid van de plaatselijke kerken kon worden overgelaten of vrouwen stemrecht hebben bij de verkiezing van ambtsdragers, bleek dat voor de minderheid van de synodeafgevaardigden de kwestie daarentegen van hetzelfde principiële gewicht was als de kwestie van vrouw en ambt dat vandaag de dag voor velen heeft. Dat het vrouwenkiesrecht voor de minderheid even principieel lag als voor de huidige meerderheid in de discussie over de openstelling van de ambten, blijkt uit de feiten dat de deputaten ook toen niet konden komen met één rapport, maar er sprake was van een meerderheids- en minderheidsrapport, het verloop van het debat en de door de minderheid naar voren gebrachte bezwaren en de tegen het synodebesluit ingebrachte revisieverzoeken.
Regeerdaad
Blijkens de besprekingen van het vrouwenkiesrecht en de daarop ingediende revisieverzoeken blijkt dat de kernvraag betrof: ‘is deelnemen aan de verkiezing van ambtsdragers een regeerdaad ja dan neen’. De minderheid vond dat het verkiezen van ambtsdragers door de gemeente een ‘regeerdaad’ is van de gemeente. Zij meenden daarom dat als: ‘de Schrift uitdrukkelijk verbiedt, dat de vrouw zal onderwijzen en regeren in de gemeente en wel op grond van de scheppingsorde, het dan niet in overeenstemming met de Schrift geacht kan worden, dat de vrouw deelneemt aan de verkiezing van de ambtsdragers’. De Schrift zou geen enkele grond bieden om het kiesrecht aan de vrouw toe te kennen. Uit de revisieverzoeken blijkt dat het besluit van de synode om aan vrouwen stemrecht te geven bij de verkiezing van ambtsdragers in strijd met Gods Woord werd beschouwd. Naast het feit dat vrouwenkiesrecht in strijd is met Gods Woord, zou het besluit ook in strijd zijn met artikel 32 NGB, omdat ‘het besluit van de synode van Hilversum de gewetens van velen in de kerken bezwaart, die dit niet voor vast en bondig kunnen houden op grond van Schrift, belijdenis en kerkorde’; door dit besluit zou de eenheid der kerken ernstig geschaad geworden, aldus het revisieverzoek van de CGK Barendrecht dat door meerdere kerken werd ondersteund. Daarnaast werd in verschillende revisieverzoeken op de historische interpretatie het woord ‘gemeente’ in de kerkorde gewezen, waaruit ook zou blijken dat er geen ruimte zou zijn om aan vrouwen stemrecht toe te kennen. Door een aantal bezwaarden werd de gedachte geopperd dat het stemrecht voor vrouwen een product was van emancipatiestreven op basis van 19e-eeuwse geestesstromingen, zijnde het liberalisme en modernisme. Dit emancipatiestreven was zou niet nieuw zijn, omdat het zich ook in de cultuur en de tijd van Paulus al zou manifesteren, reden waarom hij duidelijke aanwijzingen heeft gegeven over de positie van vrouwen in de gemeente.
Inhoudelijke overeenkomsten
Duidelijk is dat de bezwaarden tegen het stemrecht van vrouwen bezwaren hebben van principieel gewicht. Dat wordt met zoveel woorden ook gezegd in het minderheidsrapport van commissie IV naar aanleiding van de beoordeling van de revisieverzoeken. De rapporteur, P. Roos, merkt in zijn rapportage onder meer op: In "middelmatige zaken" moet men de gewetens van anderen niet bezwaren. Voor de bezwaarden blijkt echter deze zaak wel belangrijk. Uw vergadering staat hier voor een uiterst moeilijk dilemma. Niemand, en dat geldt ook voor de bezwaarden, mag een ander dwingend binden tot een wijze van handelen, waarvan de ander op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inziet. Deze zaak demonstreert misschien een kloof, die er lijkt te bestaan in de voorname hoofdzaken?’ Deze passage uit het minderheidsrapport komt inhoudelijk overeen met de in de inleiding van deze Vrije-Interpretatie weergegeven besluittekst van de Generale Synode uit 2022. Daarbij valt op dat de bezwaarden van toen tot dezelfde kringen behoren als de pleitbezorgers van nu die hameren op tucht over ambtsdragers die, in hun ogen, eigenmachtig handelen in fundamentele zaken. Het verschil tussen toen en nu is dat de bezwaarden van toen tot een synodale minderheid behoorden, terwijl de pleitbezorgers van nu tot een synodale meerderheid behoren. De Generale Synodes van 1968 en 1971 hielden echter rekening met de minderheid, in die zin dat het stemrecht voor vrouwen niet aan de kerken werd opgelegd, maar aan de vrijheid van de plaatselijke kerken werd overgelaten eenvoudigweg omdat onderkend werd dat de kwestie van het vrouwenkiesrecht lang niet in alle kerken actueel was.
Niet dwingend binden
Wie terugkijkt op de kwestie van het vrouwenkiesrecht in de gemeente moet vaststellen dat de minderheid van toen zich expliciet beriep op artikel 32 Nederlandse Geloofsbelijdenis, namelijk dat niemand dwang mag uitoefenen over het geweten en er geen besluiten mogen worden genomen die de eenheid en gehoorzaamheid aan God niet bevorderen. Rapporteur Roos zegt terecht dat niemand een ander dwingend mag binden tot een wijze van handelen, waarvan de ander op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inziet. Wie die uitspraak, die overeenstemt met artikel 32 NGB, toepast op de huidige situatie binnen de CGK, moet tot de conclusie komen dat het ontoelaatbaar is dat plaatselijke kerken dwingend worden gebonden tot het uitsluiten van vrouwen van de ambten, waarvan zijzelf op grond van de Heilige Schrift de noodzaak niet inzien. De minderheid van toen vond het vrouwenkiesrecht beslist geen middelmatige zaak, integendeel zij vond het een principiële kwestie in dezelfde orde van grootte als de huidige kwestie van de openstelling van de ambten. Het verschil is dat de minderheid van toen de meerderheid van nu is. Waar de minderheid van toen van de meerderheid verlangde hun besluit te herroepen vanwege de gewetensnood van de minderheid, vraagt de minderheid van nu om het herroepen van de besluiten van 1998 en 2022 omwille van hun geweten. Waar de minderheid van toen in revisieverzoeken duidelijk maakte dat zij het besluit inzake vrouwenkiesrecht niet voor vast en bondig konden houden, omdat het door hen in strijd met Schrift, belijdenis en kerkorde werd beschouwd, zo kan de minderheid van nu evenmin de recente synodebesluiten voor vast en bondig houden. Had de minderheid van toen het voordeel dat nadrukkelijk met hun bezwaren rekening werd gehouden door het vrouwenkiesrecht aan de vrijheid van de plaatselijke kerken over te laten, daar heeft de minderheid van nu te maken met dwingelandij van de meerderheid die tot geen enkele verdraagzaamheid bereid is. De minderheid van toen maakte bezwaren tegen het besluit van de synode om het vrouwenkiesrecht aan de plaatselijke vrijheid van de kerken te laten omdat die vrijheid de eenheid van de kerken zouden bedreigen en tot onoverkomelijke verwarring zou leiden. Feit is dat sedertdien de CGK niet is gescheurd, de minderheid dankbaar gebruik heeft gemaakt van de vrijheid van de plaatselijke kerken om het stemrecht over ambtsdragers niet toe te kennen aan vrouwen. Feit is ook dat na ruim vijftig jaar nadat de synode haar besluit over vrouwenkiesrecht nam de eenheid binnen de CGK metterdaad in gevaar is en er verwarring alom is, omdat kringen binnen de CGK, zoals Bewaar het Pand en Christelijk Gereformeerd Beraad, niet bereid zijn op hun beurt, zoals de meerderheid toen, de kwestie van vrouw en ambt aan de vrijheid van de kerken over te laten en praktische afspraken te maken over de afvaardiging naar meerdere vergaderingen.
Geen splijtzwam
Wie daarom in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet zichzelf. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat ondanks principiële kwesties, die mogelijk ook raken aan het verstaan en het gezag van de Schrift, toch geen reden zijn om gewetens te binden, die, ook op grond van diezelfde Schrift, de noodzaak niet inziet ambten gesloten te houden voor vrouwen in de gemeente. Wie in de spiegel van de CGK kijkt, ziet een kerkverband waarin de meerderheid rekening houdt met de minderheid. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat het vrouwenkiesrecht niet in strijd met Gods Woord werd beoordeeld door de meerderheid, zodat de meerderheid van nu ook zou kunnen erkennen dat de openstelling van de ambten niet in strijd met Gods Woord is. Daardoor ontstaat er ruimte om niemands geweten te belasten, maar de openstelling van de ambten aan de vrijheid van de plaatselijke kerken over te laten. De afgelopen vijftig jaar hebben laten zien dat het vrouwenkiesrecht geen splijtzwam binnen de kerken is geweest, maar tot vreedzame co-existentie heeft geleid. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet dat toentertijd het kerkrecht niet is ingezet als handhavingsrecht, maar als vredesrecht. Wie in de spiegel van de geschiedenis van de CGK kijkt, ziet, ondanks principiële verschillen over vrouwenkiesrecht, dat niet tot wanorde leidde, maar tot vrede. En dat is zoals het hoort, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.
Reactie toevoegen