
Eén van de veelgehoorde bezwaren tegen kerkenraadsbesluiten die de ambten openstellen voor vrouwen is dat andere kerken binnen het kerkverband voor die besluiten mede verantwoordelijk zouden zijn of indirect verantwoordelijk zouden zijn. Een dergelijke verantwoordelijkheid kunnen bezwaarde kerken vervolgens niet voor hun rekening nemen. Dat lijkt een plausibel argument, maar dat is het niet. De reikwijdte van kerkenraadsbesluiten strekt niet verder dan de eigen kerkelijke gemeente, simpelweg omdat de bevoegdheid van de kerkenraad begrensd is tot de eigen plaatselijke gemeente. Er is buiten de eigen plaatselijke gemeente voor de kerkenraad geen enkele ambtsbevoegdheid, zodat zijn besluiten buiten de eigen plaatselijke kerk niet bindend zijn. Voor zover met het begrip ‘medeverantwoordelijkheid’ in morele zin bedoeld wordt, is daarvoor ook geen plaats. Dat het wellicht zo wordt ervaren, mag zo zijn, maar dat op zichzelf is geen argument. Door zich te beroepen op medeverantwoordelijkheid of indirecte verantwoordelijkheid worden de onderlinge geschillen onnodig vergroot en wordt polarisatie aangewakkerd binnen de kerken.
Geen collectieve verantwoordelijkheid
Natuurlijk valt er iets voor te stellen bij de gedachte dat binnen de samenwerking van kerken in een kerkverband er ook sprake is van onderlinge morele verantwoordelijkheid voor elkaars gedragingen en besluiten. Deze door kerken gevoelde morele verantwoordelijkheid is de beleefde overtuiging dat handelen in strijd met synodale besluiten, zondig is. Door afwijkingen van synodale besluiten door andere kerken binnen het kerkverband te dulden, wordt de zonde binnen het kerkverband door de andere kerken getolereerd om welke reden sprake is van medeverantwoordelijkheid. Toch is deze ervaren medeverantwoordelijkheid in het licht van de Bijbel en de aard van het kerkverband onterecht. Het boek 'Openbaring van Johannes’ bijvoorbeeld begint met: ‘Van Johannes, aan de zeven gemeenten in Asia.’ Vervolgens benadrukt Johannes hun onderlinge eenheid wanneer hij schrijft: ‘Ik, Johannes, uw broeder, die door onze eenheid met Jezus net als u deel in de ellende, het koninkrijk en de standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd.’ Hieruit blijkt dat Johannes de zeven gemeenten als een eenheid beschouwt, een verband van gemeenten, een soort van kerkverband. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om alles wat hij ziet in een boek op te schrijven en naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea te sturen. Jezus zelf zegt tegen Johannes dat de zeven sterren de engelen van de zeven gemeenten zijn, en de zeven kandelaars zijn de zeven gemeenten zelf. Vervolgens krijgt Johannes de opdracht om aan de verschillende engelen van de verschillende gemeenten specifieke, op de betreffende gemeente betrekking hebbende, boodschappen te schrijven. Er is bij een aantal gemeenten sprake van stevige vermaning, maar in geen enkel geval worden de andere gemeenten daarvoor verantwoordelijk gehouden. De gemeenten worden elk individueel aangesproken, ondanks dat Johannes in zijn openingswoorden de zeven gemeenten als collectief aanspreekt, hij alles in een boek moet opschrijven en expliciet spreekt over de eenheid van de zeven gemeenten en Johannes met Jezus. Wie de verschillende vermaningen aan de verschillende gemeenten op zich laat inwerken, moet vaststellen dat in een aantal gemeenten sprake is van ernstige zonden, maar dat er geen sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor die zonden. Daaruit valt te concluderen dat er niet zomaar sprake is van een collectieve verantwoordelijkheid voor daden en gedrag van plaatselijke kerken binnen een kerkverband. Het aanmeten van medeverantwoordelijkheid voor deviant gedrag van plaatselijke kerken is daarom niet per sé Bijbels. Er is eerder sprake van een misplaatst gevoel van verantwoordelijkheid. Daarmee wordt ten onrechte een hypotheek op het kerkverband gelegd, die de eenheid van het kerkverband onnodig op de proef stelt.
Openlijke verklaring
Dit uitgangspunt blijkt ook uit de grondslag van het kerkverband, zijn bestaansrecht, zijnde de gedeelde geloofsbelijdenis van het kerkverband. Net zoals in Openbaringen de eenheid met Jezus de zeven gemeenten met elkaar verbindt, vindt ook de eenheid binnen het kerkverband zijn grondslag in de eenheid met Jezus, zoals de kerken die belijden in hun belijdenisgeschriften. Het is daarom niet voor niets en zelfs kenmerkend dat, bij de aanvang van iedere generale synode, de afgevaardigden openlijk hun instemming betuigen met de belijdenisgeschriften van de Christelijke Gereformeerde Kerken. Door de preses wordt dat aan alle leden gevraagd.De officiële openlijke verklaring die als bijlage bij de kerkorde is toegevoegd luidt:
“Onder de kenmerken, waardoor de ware kerk zich van menselijke genootschappen onderscheidt, moet de belijdenis der waarheid wel in de eerste plaats worden genoemd. Onze Here Jezus Christus zeide immers: ’Indien gij in Mijn Woord blijft, zijt gij waarlijk Mijn discipelen’ (Joh. 8: 31) en: ’Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, die zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is’ (Matth. 10: 32). In gehoorzaamheid aan de Here acht de vergadering het betamelijk, dat openlijk wordt getuigd, welke de belijdenis der Christelijke Gereformeerde Kerken is. Al deze kerken erkennen de Belijdenis des Geloofs van de gereformeerde kerken in Nederland, de Heidelbergse Catechismus en de Leerregels van de synode van Dordrecht, gehouden in 1618 en ’19, als de volledige uitdrukking van hun geloof. In overeenstemming met deze kerken betuigen wij gaarne als leden der generale synode, dat wij van harte gevoelen en geloven, dat alle artikelen en stukken der leer, begrepen in de genoemde ’Drie formulieren van enigheid’, in alles met Gods Woord overeenkomen, waarom wij elke leer die daarmede in strijd is, verwerpen, al onze handelingen daarmede in overeenstemming wensen te brengen, blijkens de onder ons aangenomen Kerkorde van Dordrecht anno 1618-’19, en gaarne ieder in onze kerkelijke gemeenschap opnemen, die met deze belijdenis instemt. Moge de Koning der Kerk dit geloof in veler harten werken en vermeerderen en mogen allen die even dierbaar geloof met ons verkregen hebben, de hun bewezen genade openbaren in het zoeken van de gemeenschap der heiligen tot verheerlijking van Hem, die gebeden heeft dat al de Zijnen één zullen zijn. “
Basis kerkverband
Een dergelijke instemming is niet zomaar een formaliteit, maar een belijdenis van elke afgevaardigde ter synode. Die belijdenis vormt de basis van het kerkverband. Deze belijdenis is bepalend. Het is dan ook opvallend dat in alle kerkelijke discussies over bijvoorbeeld vrouw en ambt er nauwelijks aandacht wordt besteed aan de vraag in hoeverre openstelling van de ambten in strijd zou zijn met de belijdenis van de kerken. Daarvan is in ieder geval geen sprake als de openstelling van de ambten op gespannen voet met het Schriftgezag en met de oude beginselen van de CGK wordt ervaren; dat dit misschien zo wordt gevoeld, ervaren en beleefd is niet hetzelfde als de objectieve, dat is aantoonbare, vaststelling dat er sprake is van opvattingen in strijd met de belijdenis van de kerken. Daarmee zit er dus veel meer rek in de samenwerking met en tussen kerken dan door een deel van de kerken wordt gesuggereerd. Evenals geen enkele synode heeft uitgesproken dat openstelling van ambten in strijd met de Bijbel is, heeft zij ook nog nooit uitgesproken dat zij in strijd is met de belijdenis van de kerken, en terecht. Die constatering kan ook niet simpelweg worden afgedaan als een formele constatering en meer niet, want zij heeft inhoudelijke betekenis voor het kerk-zijn van de Christelijke Gereformeerde Kerken. De ruimte die plaatselijke kerken binnen het kerkverband hebben, wordt niet primair bepaald door synodale besluiten, maar door hun gemeenschappelijke belijdenis. Dat betekent uiteraard niet dat synodebesluiten er niet toedoen, helemaal niet, maar zij functioneren binnen de bandbreedte van wat de kerken gezamenlijk belijden. Dat verklaart ook dat synodebesluiten in overeenstemming met de belijdenis van de kerken moeten zijn; voldoen zij daaraan niet dan kunnen zij geen rechtsgeldige besluiten zijn, omdat zij dan plaatselijke kerken zouden binden, terwijl dat verder reikt dan waartoe de kerken zich op grond van hun belijdenis hebben verbonden.
Gebondenheid aan besluiten
Om misverstanden te voorkomen, betekent dat niet dat er geen binding zou zijn aan synodebesluiten voor kerken die het met die besluiten niet eens zijn. Dat is uiteraard wel het geval. Ook een minderheid is gebonden aan synodebesluiten, tenzij die besluiten in strijd zijn met onder andere de belijdenis van de kerken. Daarvan kan sprake zijn als synodebesluiten gewetensdwang uitoefenen over kerken en kerkleden. In de praktijk van het kerkelijk leven blijkt dat het overgrote merendeel van de synodebesluiten door alle kerken als vanzelfsprekend worden aanvaard. Het is een goede gewoonte dat de minderheid zich neerlegt bij het besluit van de meerderheid. De reden daarvoor is ook duidelijk: besluiten die binnen de bandbreedte van de belijdenis van de kerken blijven, zijn besluiten die niet aan de identiteit van de kerken en het kerkverband raken. Datzelfde principe geldt ook voor besluiten van mindere vergaderingen zoals een particuliere synode, classis en ook de kerkenraad. Besluiten van deze gremia zijn rechtsgeldig als zij voldoen aan de vereisten van artikel 31 K.O., waaronder begrepen dat zij niet in strijd zijn met de belijdenis. Het is voorstelbaar, maar onterecht, dat bijvoorbeeld besluiten over vrouw en ambt en homoseksualiteit als identiek aan de identiteit van de kerken, het kerkverband worden ervaren. Als zaken zoals vrouw en ambt en homoseksualiteit als identity markers worden beschouwd, waardoor bezwaarde kerken zich in hun identiteit en zelfwaarde aangetast voelen, beperken die ten onrechte de vrijheid en de autonomie van plaatselijke kerken. Dat komt ook in strijd met artikel 85 K.O. dat immers het heersen van kerken over elkaar nadrukkelijk verbiedt.
Andersluidend besluit
Het belang van artikel 31 K.O. is dat daarmee de vrijheid of autonomie van plaatselijke kerken gewaarborgd is. De kerken zijn daardoor vrij in het nemen van besluiten binnen de bandbreedte van artikel 31 K.O.. Dat wordt uiteraard spannend op het moment dat de kerkenraad een synodebesluit niet kan aanvaarden, omdat het - naar zijn overtuiging - bijvoorbeeld in strijd is met de belijdenis van de kerken; daarvan is sprake bij de synodeuitspraken over vrouw en ambt. Het hoeft geen betoog dat die synode uitspraken discutabel blijken te zijn met name omdat de uitspraken geen ruimte laten voor een andere opvatting, waardoor die uitspraken tot gewetensdwang leiden. Dergelijke besluiten ontberen, voor plaatselijke kerken die daardoor in gewetensnood komen, dan ook rechtskracht. Het staat die kerken daarom dan logischerwijze vrij om een andersluidend besluit te nemen, namelijk de openstelling van de ambten voor vrouwen. Een dergelijk besluit is namelijk niet in strijd met de belijdenis van de kerken en is daarom legitiem. Dat bezwaarden dat moeilijk kunnen aanvaarden, betekent niet dat zij daardoor in gewetensnood komen, omdat zo'n kerkenraadsbesluit hen immers niet bindt; alleen de gemeenteleden van die kerkenraad worden erdoor geraakt. Anderen kunnen met zo'n besluit het oneens zijn en zelfs van oordeel zijn dat het synodebesluit de enige juiste Bijbelse uitleg weergeeft, maar ook dan raakt hun dat besluit niet en zijn zij daarvoor evenmin verantwoordelijk noch kerkrechtelijk noch moreel. Het besluit behoort tot de vrijheid van de plaatselijke kerken.
Kerkelijke vergadering
De tegenwerping dat bezwaarden tegen hun wil daardoor worden geconfronteerd met vrouwelijke ambtsdragers op meerdere vergaderingen, zoals classis of zelfs particuliere - en generale synode, maakt dat niet anders. Dat de kerken ambtsdragers afvaardigen naar meerdere vergaderingen betekent niet dat zij ook hun ambtsbevoegdheid meenemen; daarvan is geen sprake. Meerdere vergaderingen zijn namelijk geen ambtelijke - maar kerkelijke vergaderingen; het zijn de kerken die bij elkaar komen en op basis van gelijkheid en gelijkwaardigheid met elkaar vergaderen. De afgevaardigden hebben dus hun eigen mandaat, taak en bevoegdheid die niet samenvalt met of overeenkomt met hun rol als ambtsdrager in hun plaatselijke kerk. Natuurlijk zal dat voor bezwaarden wennen zijn, maar principieel is het eenvoudigweg dus niet.
Kerkelijke ruimte
Het zou de huidige discussie binnen de CGK ten goede komen om de kerkelijke ruimte die binnen het presbyteriaal-synodale stelsel, die er is, ook daadwerkelijk te benutten. Daarbij is het goed om te bedenken dat er onderscheid kan worden gemaakt tussen enerzijds gemeenschappelijke waarden en anderzijds onderlinge verschillen in normen. De gemeenschappelijke waarden betreffen het gezag van de Schrift en het belijden van de kerken. Voor het bewaken en bewaren daarvan zijn de kerken elk voor zichzelf, maar ook gezamenlijk verantwoordelijk en in die zin is er sprake van medeverantwoordelijkheid. Dat komt overeen met Openbaringen waarin de eenheid in Jezus wordt benadrukt, maar elke gemeente zelf verantwoordelijk is voor haar eigen handelen of niet handelen. Met betrekking tot de normen zijn de plaatselijke kerken primair zelf verantwoordelijk en gezamenlijk verantwoordelijk voor zover er sprake is van gemeenschappelijke normen en uit dien hoofde ook ten opzichte van elkaar medeverantwoordelijk. Voor zover kerken gebruikmaken van hun autonomie binnen de geldende waarden en tot eigen normstelling komen, betreft dit een eigen verantwoordelijkheid van de plaatselijke kerk die geen medeverantwoordelijkheid schept voor andere kerken binnen het kerkverband. Dat laat overigens onverlet dat de kerken elkaar in meerdere vergaderingen wel ter verantwoording mogen roepen voor de normatieve keuzes die een plaatselijke kerk heeft gemaakt.
Schrift en belijdenis toetssteen
Nogmaals zij benadrukt dat dit geen vrijbrief is voor plaatselijke kerken om gezamenlijke besluiten aan hun laars te lappen. Beslist niet; wel betekent dit dat niet de norm op zichzelf beslissend is, want dan kunnen kerken over elkaar gaan heersen, maar dat de waarden bepalend zijn; Schrift en belijdenis zijn de toetsstenen en niet een kerkelijk besluit op zichzelf. Dat impliceert ook dat kerkelijke vergaderingen uiterst zorgvuldig en voorzichtig moeten zijn met het nemen van normatieve besluiten over controversiële onderwerpen, zoals bijvoorbeeld vrouw en ambt. Overigens moet het verschil tussen waarden en normen ook niet worden overdreven. De tien geboden bevatten leefregels die als universele waarden kunnen doorgaan, omdat zij algemeen geldend zijn. Dus ook hier geldt dat er genuanceerd over waarden en normen zou moeten worden gesproken, omdat in de meeste van de tien geboden juist het positief tegenovergestelde gedrag wordt aanbevolen van hetgeen verboden wordt. Wel mag aangenomen worden dat naarmate binnen het kerkverband de kerkelijke culturen meer uit elkaar lopen, ook de normen onderling meer van elkaar kunnen gaan verschillen. Dan is er echter geen sprake van de gevreesde pluraliteit, maar enkel van diversiteit. Bij een pluraal kerkverband verschillen niet alleen de normen, maar vooral de waarden. Dan zijn kerken niet langer aanspreekbaar op Schrift en belijdenis. Voor dat geval geldt dat wat de kerken bindt, is komen te vervallen. Dan is het verband tussen de kerken weg en kan ook niet langer over een kerkverband worden gesproken. Voor die situatie geldt in wezen een analoge toepassing van artikel 28 NGB, die immers uitspreekt dat het de roeping van alle gelovigen is, op grond van de Bijbel, om zich af te scheiden van hen die niet bij de kerk horen.
Verschillende normen
In de huidige kerkelijke situatie is er sprake van verschillende normen over vrouw en ambt die alle aan de Schrift zijn ontleend. Van beiden staat vast dat zij niet in strijd zijn met de Schrift, terwijl duidelijk is dat het opleggen van de ene visie ten koste gaat van de andere en tot gewetensnood leidt bij een substantieel deel van de kerken. Om die reden kunnen zij een dergelijk besluit niet aanvaarden. Dat valt binnen de vrijheid van bezwaarde kerken. Doordat zij zich in geweten niet gebonden weten aan dat besluit, staat het hen vrij om een van het synodebesluit afwijkend besluit te nemen, zolang die niet in strijd zijn met de Schrift of belijdenis. Gelet op het feit dat het minderheidsstandpunt ter synode niet in strijd met de Schrift is beoordeeld en dergelijke besluiten bezwaarde kerken niet binden, valt een dergelijk besluit binnen de bandbreedte van het belijden van de kerken en is daarmee een besluit die andere kerken binnen het kerkverband zullen moeten respecteren. Deze benaderingswijze biedt perspectief voor de CGK om de eenheid en de vrede te bewaren en te bevorderen. Zij schept ruimte voor onderlinge verschillen in normen en zij bevordert de orde in de kerken, want onze God is geen God van wanorde, maar van vrede.
Reactie toevoegen